a. Kasgeldlimiet
De kasgeldlimiet is ingesteld om een grens te stellen aan de omvang van korte leningen. De gemiddelde korte financiering wordt per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. De kasgeldlimiet stelt dat de gemiddelde korte financiering bij de provincie maximaal 7% mag bedragen van het totaal van het lastenbudget, exclusief mutaties reserves, van het betreffende begrotingsjaar. Er is in 2021 niet geleend. Op basis van de gegevens in deze jaarrekening voldeden wij gedurende geheel 2021 aan de kasgeldlimietnorm.
b. Renterisiconorm
De renterisiconorm is bedoeld om eventuele te grote fluctuaties van de rentes op de langlopende schuld te voorkomen. Het renterisico wordt verkleind door de aflossingen in de tijd te spreiden. De hoogte van de jaarlijks betaalde aflossingen en contractuele renteherzieningen op leningen is maximaal 20% van het totaal van het lastenbudget, exclusief mutaties reserves, van het betreffende begrotingsjaar. Er zijn net als in voorgaande jaren geen langlopende leningen aangegaan. Een overschrijding van de renterisiconorm is daarom niet aan de orde.
c. Schatkistbankieren
Door wijziging van de Wet Financiering Decentrale Overheden (Fido) zijn decentrale overheden verplicht om overtollige liquide middelen aan te houden in ’s-Rijks schatkist. Over deze uitzettingen in de schatkist vergoedt het Rijk de decentrale overheden de zogenaamde ‘inleenrente’, zijnde de rente waartegen de Nederlandse staat zichzelf financiert op de geld -en kapitaalmarkten, met een wettelijk minimumpercentage van 0%, in de schatkist aan te houden. Deze regeling trad per 31 december 2013 in werking.
In de Staatscourant, gepubliceerd op 29 juni 2021, hebben de Ministers van Financiën, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Waterstaat een wijziging van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden aangekondigd. Hierin worden decentrale overheden genotificeerd over de aanpassing van de drempelbedragen die uitgezonderd zijn van de verplichting om in ’s Rijksschatkist te worden aangehouden.
Het nieuwe drempelbedrag, welke met ingang van 1 juli 2021 in werking is getreden, wordt als volgt bepaald: Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal kleiner dan of gelijk aan € 500 mln. is het drempelbedrag vanaf 1 juli 2022 gelijk aan 2,0% (was 0,75%) van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 1 mln. bedraagt. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal groter dan € 500 mln. is het drempelbedrag gelijk aan € 10 mln. (zijnde 2%), vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 mln. te boven gaat.